aanspelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | speel aan | speelde aan | heb aangespeeld |
jij, je, u | speelt aan | speelde aan | hebt aangespeeld |
hij, zij, het | speelt aan | speelde aan | heeft aangespeeld |
wij | spelen aan | speelden aan | hebben aangespeeld |
jullie | spelen aan | speelden aan | hebben aangespeeld |
zij, ze | spelen aan | speelden aan | hebben aangespeeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanspelen with some of the pronouns.
- Ik speel aanspelen in het team.
- Jij speelt vaak aanspelen tijdens de wedstrijden.
- Hij speelt aanspelen met veel precisie.
- Zij speelt graag aanspelen als middenvelder.
- Wij spelen altijd aanspelen in ons spel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanspelen with some of the pronouns.
- Ik speelde aanspelen toen ik nog jong was.
- Jij speelde vroeger vaak aanspelen met je vrienden.
- Hij speelde aanspelen tijdens de trainingen van de jeugd.
- Zij speelden aanspelen op het plein achter de school.
- Wij speelden samen aanspelen in het lokale voetbalteam.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanspelen with some of the pronouns.
- Ik heb aangespeeld tijdens de vorige wedstrijd.
- Jij bent al meerdere keren aangespeeld door je teamgenoten.
- Hij heeft aangespeeld en een doelpunt gescoord.
- Zij zijn goed aangespeeld door de verdediging.
- Wij hebben aangespeeld en een mooie aanval opgezet.