snuiten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | snuit | snoot | heb gesnoten |
jij, je, u | snuit | snoot | hebt gesnoten |
hij, zij, het | snuit | snoot | heeft gesnoten |
wij | snuiten | snoten | hebben gesnoten |
jullie | snuiten | snoten | hebben gesnoten |
zij, ze | snuiten | snoten | hebben gesnoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Snuiten with some of the pronouns.
- Ik snuit mijn neus.
- Jij snuit je neus.
- Hij/Zij/Het snuit zijn/haar/hun neus.
- Wij snuiten onze neuzen.
- Jullie snuiten jullie neuzen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Snuiten with some of the pronouns.
- Ik snoot mijn neus.
- Jij snoof je neus.
- Hij/Zij/Het snoof zijn/haar/hun neus.
- Wij snoven onze neuzen.
- Jullie snoven jullie neuzen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Snuiten with some of the pronouns.
- Ik heb mijn neus gesnoten.
- Jij hebt je neus gesnoten.
- Hij/Zij/Het heeft zijn/haar/hun neus gesnoten.
- Wij hebben onze neuzen gesnoten.
- Jullie hebben jullie neuzen gesnoten.