afstaan

Conjugations List of Afstaan.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksta afstond afheb afgestaan
jij, je, ustaat afstond afhebt afgestaan
hij, zij, hetstaat afstond afheeft afgestaan
wijstaan afstonden afhebben afgestaan
julliestaan afstonden afhebben afgestaan
zij, zestaan afstonden afhebben afgestaan

Presens
Beta

Example presens sentences for Afstaan with some of the pronouns.

  • Ik sta mijn oude kleren af aan de kringloopwinkel.
  • Hij staat zijn tijd af aan vrijwilligerswerk.
  • Zij staan hun hond af aan een ander gezin.
  • We staan onze plaats in de rij af aan de persoon achter ons.
  • Jullie staan je recht op privacy niet af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afstaan with some of the pronouns.

  • Ik stond mijn speelgoed vroeger vaak af aan mijn broertje.
  • Hij stond zijn leiderschapstaken altijd af aan anderen.
  • Zij stonden hun landbouwgrond af aan de overheid.
  • We stonden onze tijd en energie af aan het organiseren van evenementen.
  • Jullie stonden je privacy niet graag af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afstaan with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn oude boeken afgestaan aan de bibliotheek.
  • Hij heeft zijn zitplaats in de bus afgestaan aan een oudere dame.
  • Zij hebben hun geldbedrag afgestaan aan het goede doel.
  • We hebben onze overtollige spullen afgestaan aan een goed doel.
  • Jullie hebben je verantwoordelijkheid niet afgestaan.