ploegen

Conjugations List of Ploegen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikploegploegdeheb geploegd
jij, je, uploegtploegdehebt geploegd
hij, zij, hetploegtploegdeheeft geploegd
wijploegenploegdenhebben geploegd
jullieploegenploegdenhebben geploegd
zij, zeploegenploegdenhebben geploegd

Presens
Beta

Example presens sentences for Ploegen with some of the pronouns.

  • Ik ploeg elke dag het land.
  • Jij ploegt met veel energie de aarde om.
  • Hij ploegt het veld voor de oogst.
  • Wij ploegen samen het akkerland.
  • Zij ploegen al jaren in deze streek.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ploegen with some of the pronouns.

  • Vroeger ploegde ik het land met een paard.
  • Jij ploegde altijd in de vroege ochtenduren.
  • Hij ploegde het veld zorgvuldig voorbereidend op de zaaiing.
  • Wij ploegden de weilanden na de regenbuien.
  • Zij ploegden langzaam maar gestaag door het hele gebied.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ploegen with some of the pronouns.

  • Ik heb het land geploegd.
  • Jij hebt met veel energie de aarde omgeploegd.
  • Hij heeft het veld voor de oogst geploegd.
  • Wij hebben samen het akkerland geploegd.
  • Zij hebben al jaren in deze streek geploegd.