uitdraaien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | draai uit | draaide uit | heb uitgedraaid |
jij, je, u | draait uit | draaide uit | hebt uitgedraaid |
hij, zij, het | draait uit | draaide uit | heeft uitgedraaid |
wij | draaien uit | draaiden uit | hebben uitgedraaid |
jullie | draaien uit | draaiden uit | hebben uitgedraaid |
zij, ze | draaien uit | draaiden uit | hebben uitgedraaid |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitdraaien with some of the pronouns.
- Ik draai de documenten uit.
- Jij draait de printer uit.
- Hij draait de paperassen uit.
- Zij draait de rapporten uit.
- We draaien de formulieren uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitdraaien with some of the pronouns.
- Vroeger draaide ik de bestanden uit.
- Toen draaide jij de rapporten uit.
- Hij draaide altijd de papieren uit.
- Zij draaide de formulieren uit op kantoor.
- We draaiden vroeger veel documenten uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitdraaien with some of the pronouns.
- Ik heb de prints uitgedraaid.
- Jij hebt de uitdraaien gemaakt.
- Hij heeft de papieren uitgedraaid.
- Zij heeft de verslagen uitgedraaid.
- We hebben de documenten uitgedraaid.