hinderen

Conjugations List of Hinderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhinderhinderdeheb gehinderd
jij, je, uhinderthinderdehebt gehinderd
hij, zij, hethinderthinderdeheeft gehinderd
wijhinderenhinderdenhebben gehinderd
julliehinderenhinderdenhebben gehinderd
zij, zehinderenhinderdenhebben gehinderd

Presens

Example presens sentences for Hinderen with some of the pronouns.

  • Ik hinder mijn broer tijdens het studeren.
  • Jij hindert de voortgang van het project.
  • Hij/zij/het hindert me altijd met zijn/haar opmerkingen.
  • Wij hinderen de tegenstander tijdens de wedstrijd.
  • Jullie hinderen de verkeersstroom door dubbel te parkeren.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Hinderen with some of the pronouns.

  • Ik hinderde mijn broer vaak tijdens het studeren.
  • Jij hinderde de voortgang van het project in het verleden.
  • Hij/zij/het hinderde me vroeger altijd met zijn/haar opmerkingen.
  • Wij hinderden de tegenstander tijdens de vorige wedstrijd.
  • Jullie hinderden de verkeersstroom door dubbel te parkeren.

Perfectum

Example perfectum sentences for Hinderen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn collega gehinderd tijdens de vergadering.
  • Jij hebt de voortgang van het project gehinderd.
  • Hij/zij/het heeft me altijd gehinderd met zijn/haar opmerkingen.
  • Wij hebben de tegenstander tijdens de wedstrijd gehinderd.
  • Jullie hebben de verkeersstroom gehinderd door dubbel te parkeren.