klappen

Conjugations List of Klappen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikklapklapteheb geklapt
jij, je, uklaptklaptehebt geklapt
hij, zij, hetklaptklapteheeft geklapt
wijklappenklaptenhebben geklapt
jullieklappenklaptenhebben geklapt
zij, zeklappenklaptenhebben geklapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Klappen with some of the pronouns.

  • Ik klap elke ochtend in mijn handen.
  • Jij klapt altijd luid tijdens concerten.
  • Hij klapt nooit voor andere mensen.
  • Zij klappen enthousiast na elke presentatie.
  • Wij klappen samen in onze handen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Klappen with some of the pronouns.

  • Ik klapte altijd voor de spreker tijdens de lezingen.
  • Jij klapte zachtjes terwijl je naar de muziek luisterde.
  • Hij klapte onopvallend mee met de rest van het publiek.
  • Zij klapten vroeger veel tijdens optredens van die band.
  • Wij klapten langdurig toen hij het podium betrad.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Klappen with some of the pronouns.

  • Ik heb geklapt toen de show eindigde.
  • Jij hebt vorige week hard geklapt op het toneelstuk.
  • Hij heeft al meerdere keren geklapt voor die artiest.
  • Zij heeft nog niet geklapt sinds ze binnenkwam.
  • Wij hebben gisteravond uitbundig geklapt voor de winnaar.