afdalen

Conjugations List of Afdalen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdaal afdaalde afben afgedaald
jij, je, udaalt afdaalde afbent afgedaald
hij, zij, hetdaalt afdaalde afis afgedaald
wijdalen afdaalden afzijn afgedaald
julliedalen afdaalden afzijn afgedaald
zij, zedalen afdaalden afzijn afgedaald

Presens
Beta

Example presens sentences for Afdalen with some of the pronouns.

  • Hij daalt af naar de kelder om wat spullen te halen.
  • Wij dalen af in de diepe grot en verkennen de mysterieuze gangen.
  • De zon daalt langzaam af achter de horizon.
  • Jullie dalen af via de trap naar beneden.
  • Ik daal af in het ravijn met behulp van een touw.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afdalen with some of the pronouns.

  • Vroeger daalde ik vaak af in de oude verlaten mijn.
  • Toen we jong waren, daalden we regelmatig af in de kelder om verstoppertje te spelen.
  • Hij daalde elke dag af in de metro om naar zijn werk te gaan.
  • In onze jeugd daalden we af in de rivier om te zwemmen.
  • Ze daalden langzaam af langs de steile helling van de berg.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afdalen with some of the pronouns.

  • Zij zijn afgedaald in de grot en hebben prachtige stalactieten gezien.
  • We hebben afgedaald naar het strand en hebben daar van de zonsondergang genoten.
  • Hij is afgedaald in de put om de gevallen voorwerpen op te halen.
  • Ik ben afgedaald naar de kelder om een fles wijn te pakken.
  • Jullie zijn afgedaald in de mijnschacht om mineralen te verzamelen.