schoren

Conjugations List of Schoren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschoorschoordeheb geschoord
jij, je, uschoortschoordehebt geschoord
hij, zij, hetschoortschoordeheeft geschoord
wijschorenschoordenhebben geschoord
jullieschorenschoordenhebben geschoord
zij, zeschorenschoordenhebben geschoord

Presens

Example presens sentences for Schoren with some of the pronouns.

  • Ik scheer de hond elke week.
  • Jij scheert je baard regelmatig.
  • Hij scheert zijn hoofd kaal.
  • Zij scheert haar benen voor het zwemmen.
  • Wij scheren de schapen in de lente.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Schoren with some of the pronouns.

  • Vroeger schoor ik mijn hond zelf.
  • Toen ik jong was, scheerde ik mijn baard nooit.
  • Hij schoor zijn hoofd altijd met een elektrische trimmer.
  • Zij scheerde haar benen altijd voor speciale gelegenheden.
  • Wij scheerden de schapen altijd in de zomer.

Perfectum

Example perfectum sentences for Schoren with some of the pronouns.

  • Ik heb de hond vorige week geschoren.
  • Jij hebt je baard al eens geschoren, toch?
  • Hij heeft zijn hoofd gisteren geschoren.
  • Zij heeft haar benen vanmorgen geschoren.
  • Wij hebben de schapen eerder dit jaar geschoren.