winnen

Conjugations List of Winnen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwinwonheb gewonnen
jij, je, uwintwonhebt gewonnen
hij, zij, hetwintwonheeft gewonnen
wijwinnenwonnenhebben gewonnen
julliewinnenwonnenhebben gewonnen
zij, zewinnenwonnenhebben gewonnen

Presens
Beta

Example presens sentences for Winnen with some of the pronouns.

  • Ik win altijd bij schaakspelletjes.
  • Hij wint de wedstrijd met gemak.
  • Wij winnen vaak prijzen met onze loterijtickets.
  • Jullie winnen de quiz als jullie goed opletten.
  • Zij winnen de race door hard te trainen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Winnen with some of the pronouns.

  • Ik won altijd bij spelletjes vroeger.
  • Hij won vorig jaar de kampioenschapstitel.
  • Wij wonnen elke wedstrijd in het verleden.
  • Jullie wonnen vroeger altijd van je broertje met tennissen.
  • Zij wonnen de marathon vijf jaar geleden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Winnen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren een prijs gewonnen.
  • Hij heeft al twee keer de loterij gewonnen.
  • Wij hebben vorige week het voetbaltoernooi gewonnen.
  • Jullie hebben net de eerste plaats in de competitie gewonnen.
  • Zij hebben de race vorig jaar gewonnen.