afhandelen

Conjugations List of Afhandelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhandel afhandelde afheb afgehandeld
jij, je, uhandelt afhandelde afhebt afgehandeld
hij, zij, hethandelt afhandelde afheeft afgehandeld
wijhandelen afhandelden afhebben afgehandeld
julliehandelen afhandelden afhebben afgehandeld
zij, zehandelen afhandelden afhebben afgehandeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Afhandelen with some of the pronouns.

  • Ik handel af.
  • Jij handelt af.
  • Hij/Zij/Het handelt af.
  • Wij handelen af.
  • Jullie handelen af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afhandelen with some of the pronouns.

  • Ik handelde af.
  • Jij handelde af.
  • Hij/Zij/Het handelde af.
  • Wij handelden af.
  • Jullie handelden af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afhandelen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgehandeld.
  • Jij hebt afgehandeld.
  • Hij/Zij/Het heeft afgehandeld.
  • Wij hebben afgehandeld.
  • Jullie hebben afgehandeld.