basketballen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | basketball | basketbalde | heb gebasketbald |
jij, je, u | basketballt | basketbalde | hebt gebasketbald |
hij, zij, het | basketballt | basketbalde | heeft gebasketbald |
wij | basketballen | basketbalden | hebben gebasketbald |
jullie | basketballen | basketbalden | hebben gebasketbald |
zij, ze | basketballen | basketbalden | hebben gebasketbald |
PresensBeta
Example presens sentences for Basketballen with some of the pronouns.
- Ik basketball elke week met vrienden.
- Jij basketballt graag in de avonduren.
- Hij/Zij basketbalt op een professioneel niveau.
- Wij basketballen regelmatig in het park.
- Zij basketballen voor het schoolteam.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Basketballen with some of the pronouns.
- Vroeger basketballde ik veel in mijn vrije tijd.
- Toen ik jong was, basketbalde ik op straat met buurtkinderen.
- Hij/Zij basketbalde elke zomer tijdens de vakantie.
- Wij basketbalden samen op de middelbare school.
- Zij basketbalden vaak in het lokale sportcentrum.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Basketballen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gebasketbald in de sportschool.
- Jij bent al meerdere keren gaan basketballen dit jaar.
- Hij/Zij is lid geworden van een basketbalclub.
- Wij hebben vorige maand een basketbaltoernooi gewonnen.
- Zij zijn naar een internationale basketbalwedstrijd geweest.