afnemen

Conjugations List of Afnemen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikneem afnam afheb afgenomen
jij, je, uneemt afnam afhebt afgenomen
hij, zij, hetneemt afnam afheeft afgenomen
wijnemen afnamen afhebben afgenomen
jullienemen afnamen afhebben afgenomen
zij, zenemen afnamen afhebben afgenomen

Presens
Beta

Example presens sentences for Afnemen with some of the pronouns.

  • De hoeveelheid water neemt af naarmate de zomer vordert.
  • Ik neem elke dag een pil om mijn stressniveaus te laten afnemen.
  • Mijn interesse in dat onderwerp neemt snel af.
  • De verkeersdrukte neemt toe en daardoor nemen mijn reistijden af.
  • Na het eten neemt mijn energie altijd af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afnemen with some of the pronouns.

  • Vroeger nam ik regelmatig deel aan sportevenementen, maar dat nam uiteindelijk af.
  • Toen ik jong was, nam mijn angst voor spinnen geleidelijk af.
  • Mijn grootvader zag zijn visvermogen afnemen naarmate hij ouder werd.
  • We merkten dat de kwaliteit van de lucht in de stad gestaag afnam.
  • Het bedrijf zag de winst elk jaar met ongeveer 10% afnemen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afnemen with some of the pronouns.

  • Ik heb de afgelopen maand mijn suikerinname drastisch afgenomen.
  • Zij heeft haar kledingcollectie verminderd door een paar items af te nemen.
  • We hebben de voorraad van dat product snel zien afnemen.
  • Het aantal bezoekers is sterk afgenomen sinds de nieuwe regels van kracht zijn.
  • Hij heeft zijn financiële risico's willen minimaliseren door zijn investeringen af te nemen.