verwittigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verwittig | verwittigde | heb verwittigd |
jij, je, u | verwittigt | verwittigde | hebt verwittigd |
hij, zij, het | verwittigt | verwittigde | heeft verwittigd |
wij | verwittigen | verwittigden | hebben verwittigd |
jullie | verwittigen | verwittigden | hebben verwittigd |
zij, ze | verwittigen | verwittigden | hebben verwittigd |
PresensBeta
Example presens sentences for Verwittigen with some of the pronouns.
- Ik verwittig mijn vrienden altijd als ik later kom.
- Jij verwittigt de buren wanneer er een feest is.
- Hij verwittigt zijn collega's over de vergadering van morgen.
- Wij verwittigen onze klanten per e-mail.
- Zij verwittigen de ouders zodra de les is afgelopen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verwittigen with some of the pronouns.
- Vroeger verwittigde ik mijn buurman altijd als ik op vakantie ging.
- Toen ik jong was, verwittigde ik mijn ouders niet altijd als ik uitging.
- Hij verwittigde zijn vrienden regelmatig over de voetbalwedstrijden.
- Wij verwittigden de leerlingen dat de school gesloten zou zijn.
- Zij verwittigden de klanten telkens wanneer er nieuwe producten waren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verwittigen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn ouders verwittigd over het feest.
- Jij hebt de docent verwittigd dat je ziek bent.
- Hij heeft zijn vriendin verwittigd dat hij later komt.
- Wij hebben de buren verwittigd over de renovatiewerkzaamheden.
- Zij hebben de politie verwittigd van de diefstal.