repareren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | repareer | repareerde | heb gerepareerd |
jij, je, u | repareert | repareerde | hebt gerepareerd |
hij, zij, het | repareert | repareerde | heeft gerepareerd |
wij | repareren | repareerden | hebben gerepareerd |
jullie | repareren | repareerden | hebben gerepareerd |
zij, ze | repareren | repareerden | hebben gerepareerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Repareren with some of the pronouns.
- Ik repareer mijn fiets regelmatig.
- Jij repareert de kapotte lampen in huis.
- Hij/Zij repareert de lekkende kraan in de keuken.
- Wij repareren onze auto bij de lokale garage.
- Jullie repareren de beschadigde meubels zelf.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Repareren with some of the pronouns.
- Vroeger repareerde ik mijn eigen kleding.
- Toen ik jong was, repareerde jij altijd je eigen speelgoed.
- Hij/Zij repareerde vroeger alle elektronica zelf.
- Wij repareerden de oude fietsen voor het goede doel.
- Jullie repareerden de dakgoten regelmatig toen jullie nog in dat huis woonden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Repareren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn fiets vorige week gerepareerd.
- Jij hebt de kapotte lampen al gerepareerd.
- Hij/Zij heeft de lekkende kraan laten repareren.
- Wij hebben onze auto laten repareren bij de erkende monteur.
- Jullie hebben de beschadigde meubels professioneel laten repareren.