meelopen

Conjugations List of Meelopen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikloop meeliep meeben meegelopen
jij, je, uloopt meeliep meebent meegelopen
hij, zij, hetloopt meeliep meeis meegelopen
wijlopen meeliepen meezijn meegelopen
jullielopen meeliepen meezijn meegelopen
zij, zelopen meeliepen meezijn meegelopen

Presens

Example presens sentences for Meelopen with some of the pronouns.

  • Ik loop mee met de wandelgroep.
  • Jij loopt mee naar de winkel.
  • Hij/zij loopt mee in de parade.
  • Wij lopen altijd mee tijdens de marathon.
  • Jullie lopen mee met de demonstratie.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Meelopen with some of the pronouns.

  • Vroeger liep ik altijd mee met de stoet.
  • Toen ik jong was, liep ik regelmatig mee in de processie.
  • Hij/zij liep vroeger vaak met ons mee naar school.
  • Wij liepen altijd enthousiast mee tijdens de carnavalsoptocht.
  • Jullie liepen gisteren nog met ons mee in de demonstratie.

Perfectum

Example perfectum sentences for Meelopen with some of the pronouns.

  • Ik ben meegelopen tijdens de optocht.
  • Jij bent met ons meegelopen naar het park.
  • Hij/zij is meegelopen in de protestmars.
  • Wij zijn meegegaan en hebben meegelopen met de stadswandeling.
  • Jullie zijn meegelopen tijdens de sponsortocht.