beiden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beid | beidde | heb gebeid |
jij, je, u | beidt | beidde | hebt gebeid |
hij, zij, het | beidt | beidde | heeft gebeid |
wij | beiden | beidden | hebben gebeid |
jullie | beiden | beidden | hebben gebeid |
zij, ze | beiden | beidden | hebben gebeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Beiden with some of the pronouns.
- We beiden genieten van de zonsondergang.
- Ik beide mijn taken altijd op tijd.
- Jullie beiden goede vrienden.
- Hij en zij beiden naar dezelfde school.
- De kinderen beiden graag in de speeltuin.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beiden with some of the pronouns.
- We hebben beiden onze doelen bereikt.
- Ik heb beide films al gezien.
- Jullie hebben beiden veel ervaring opgedaan.
- Hij en zij hebben beiden hard gewerkt voor dit resultaat.
- De kinderen hebben beiden een prijs gewonnen.