inbakeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | baker in | bakerde in | heb ingebakerd |
jij, je, u | bakert in | bakerde in | hebt ingebakerd |
hij, zij, het | bakert in | bakerde in | heeft ingebakerd |
wij | bakeren in | bakerden in | hebben ingebakerd |
jullie | bakeren in | bakerden in | hebben ingebakerd |
zij, ze | bakeren in | bakerden in | hebben ingebakerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Inbakeren with some of the pronouns.
- Ik baker mijn baby in.
- Jij bakkert je baby in.
- Hij/Zij/Het bakkert de baby in.
- Wij bakeren onze baby in.
- Zij bakeren hun baby in.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inbakeren with some of the pronouns.
- Vroeger bakte ik mijn baby in.
- Vroeger bakte jij je baby in.
- Vroeger bakte hij/zij/het de baby in.
- Vroeger bakten wij onze baby in.
- Vroeger bakten zij hun baby in.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inbakeren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn baby ingebakerd.
- Jij hebt je baby ingebakerd.
- Hij/Zij/Het heeft de baby ingebakerd.
- Wij hebben onze baby ingebakerd.
- Zij hebben hun baby ingebakerd.