opstappen

Conjugations List of Opstappen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstap opstapte opben opgestapt
jij, je, ustapt opstapte opbent opgestapt
hij, zij, hetstapt opstapte opis opgestapt
wijstappen opstapten opzijn opgestapt
julliestappen opstapten opzijn opgestapt
zij, zestappen opstapten opzijn opgestapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Opstappen with some of the pronouns.

  • Ik stap nu op de trein.
  • Jij stapt snel in de auto.
  • Hij stapt altijd vroeg uit bed.
  • Zij stappen graag op de fiets naar het werk.
  • We stappen straks op de bus naar het centrum.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opstappen with some of the pronouns.

  • Ik stapte vroeger altijd op de fiets naar school.
  • Jij stapte gisteravond op de verkeerde trein.
  • Hij stapte elke ochtend op de bus naar zijn werk.
  • Zij stapten vorig jaar op het vliegtuig naar Spanje.
  • We stapten toen snel op de metro om tijd te besparen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opstappen with some of the pronouns.

  • Ik ben gisteren opgestapt in de bus.
  • Jij bent al vaak opgestapt in dit restaurant.
  • Hij is net opgestapt uit de vergadering.
  • Zij zijn vanochtend opgestapt in de tram.
  • We zijn vorige week opgestapt op het vliegveld.