druppelen

Conjugations List of Druppelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdruppeldruppeldeheb gedruppeld
jij, je, udruppeltdruppeldehebt gedruppeld
hij, zij, hetdruppeltdruppeldeheeft gedruppeld
wijdruppelendruppeldenhebben gedruppeld
julliedruppelendruppeldenhebben gedruppeld
zij, zedruppelendruppeldenhebben gedruppeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Druppelen with some of the pronouns.

  • Ik druppel de medicatie in het glas.
  • Jij druppelt de olie op de machine.
  • Hij druppelt de regendruppels van zijn paraplu.
  • Wij druppelen de oogdruppels voor het slapengaan.
  • Zij druppelen de saus over de salade.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Druppelen with some of the pronouns.

  • Ik druppelde de medicatie in het glas.
  • Jij druppelde de olie op de machine.
  • Hij druppelde de regendruppels van zijn paraplu.
  • Wij druppelden de oogdruppels voor het slapengaan.
  • Zij druppelden de saus over de salade.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Druppelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de medicatie in het glas gedruppeld.
  • Jij hebt de olie op de machine gedruppeld.
  • Hij heeft de regendruppels van zijn paraplu gedruppeld.
  • Wij hebben de oogdruppels voor het slapengaan gedruppeld.
  • Zij hebben de saus over de salade gedruppeld.