terugbellen

Conjugations List of Terugbellen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbel terugbelde terugheb teruggebeld
jij, je, ubelt terugbelde terughebt teruggebeld
hij, zij, hetbelt terugbelde terugheeft teruggebeld
wijbellen terugbelden terughebben teruggebeld
julliebellen terugbelden terughebben teruggebeld
zij, zebellen terugbelden terughebben teruggebeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Terugbellen with some of the pronouns.

  • Ik bel je terug na mijn vergadering.
  • Hij belt altijd snel terug als ik hem een bericht stuur.
  • Wij bellen de klanten zo spoedig mogelijk terug.
  • Jullie bellen meestal binnen een paar uur terug.
  • Zij bellen hun vrienden terug zodra ze kunnen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Terugbellen with some of the pronouns.

  • Vroeger belde ik altijd meteen terug, maar nu heb ik het drukker.
  • Hij belde haar regelmatig terug toen ze nog samenwerkten.
  • Wij belden vaak terug naar dezelfde klanten om updates te geven.
  • Jullie belden gisteravond niet terug, waarom?
  • Zij belden elkaar elke dag terug tijdens hun vakantie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Terugbellen with some of the pronouns.

  • Ik heb je gisteren teruggebeld.
  • Hij heeft haar vorige week teruggebeld om af te spreken.
  • Wij hebben de voicemail van de klant teruggebeld.
  • Jullie hebben al twee keer teruggebeld, bedankt daarvoor!
  • Zij hebben hun ouders teruggebeld om te laten weten dat ze veilig zijn aangekomen.