aanrekenen

Conjugations List of Aanrekenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikreken aanrekende aanheb aangerekend
jij, je, urekent aanrekende aanhebt aangerekend
hij, zij, hetrekent aanrekende aanheeft aangerekend
wijrekenen aanrekenden aanhebben aangerekend
jullierekenen aanrekenden aanhebben aangerekend
zij, zerekenen aanrekenden aanhebben aangerekend

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanrekenen with some of the pronouns.

  • Ik reken de kosten aan.
  • Jij rekent de kosten aan.
  • Hij rekent de kosten aan.
  • Wij rekenen de kosten aan.
  • Zij rekenen de kosten aan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanrekenen with some of the pronouns.

  • Ik heb de kosten aangerekend.
  • Jij hebt de kosten aangerekend.
  • Hij heeft de kosten aangerekend.
  • Wij hebben de kosten aangerekend.
  • Zij hebben de kosten aangerekend.