rondbrengen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | breng rond | bracht rond | heb rondgebracht |
jij, je, u | brengt rond | bracht rond | hebt rondgebracht |
hij, zij, het | brengt rond | bracht rond | heeft rondgebracht |
wij | brengen rond | brachten rond | hebben rondgebracht |
jullie | brengen rond | brachten rond | hebben rondgebracht |
zij, ze | brengen rond | brachten rond | hebben rondgebracht |
PresensBeta
Example presens sentences for Rondbrengen with some of the pronouns.
- Ik breng de kranten rond in de ochtend.
- Jij brengt de pakketjes rond bij de buren.
- Hij brengt de boodschappen rond in de buurt.
- Zij brengen de uitnodigingen rond voor het feest.
- Wij brengen de folders rond in de stad.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rondbrengen with some of the pronouns.
- Vroeger bracht ik de post rond in mijn buurt.
- Toen ik jong was, bracht jij de kranten rond.
- Hij bracht altijd de maaltijden rond in het ziekenhuis.
- Zij brachten vroeger de medicijnen rond in het dorp.
- Wij brachten de producten rond met de fiets.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rondbrengen with some of the pronouns.
- Ik heb de tijdschriften rondgebracht bij de abonnees.
- Jij hebt de cadeaus rondgebracht aan alle gasten.
- Hij heeft de documenten rondgebracht op kantoor.
- Zij hebben de bestellingen rondgebracht bij de klanten.
- Wij hebben de flyers rondgebracht in de wijk.