bezeren

Conjugations List of Bezeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbezeerbezeerdeheb bezeerd
jij, je, ubezeertbezeerdehebt bezeerd
hij, zij, hetbezeertbezeerdeheeft bezeerd
wijbezerenbezeerdenhebben bezeerd
julliebezerenbezeerdenhebben bezeerd
zij, zebezerenbezeerdenhebben bezeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Bezeren with some of the pronouns.

  • Ik bezeer me aan de tafel.
  • Jij bezeert je enkel tijdens het hardlopen.
  • Hij bezeert zijn arm bij het klussen.
  • Zij bezeert zich regelmatig aan haar scherpe nagels.
  • We bezeren onze voeten wanneer we op blote voeten lopen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bezeren with some of the pronouns.

  • Ik bezeerde me aan de tafel.
  • Jij bezeerde je enkel tijdens het hardlopen.
  • Hij bezeerde zijn arm bij het klussen.
  • Zij bezeerde zich regelmatig aan haar scherpe nagels.
  • We bezeerden onze voeten wanneer we op blote voeten liepen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bezeren with some of the pronouns.

  • Ik heb me aan de tafel bezeerd.
  • Jij bent je enkel tijdens het hardlopen bezeerd.
  • Hij heeft zijn arm bij het klussen bezeerd.
  • Zij heeft zich regelmatig aan haar scherpe nagels bezeerd.
  • We hebben onze voeten bezeerd toen we op blote voeten liepen.