tegenspreken

Conjugations List of Tegenspreken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspreek tegensprak tegenheb tegengesproken
jij, je, uspreekt tegensprak tegenhebt tegengesproken
hij, zij, hetspreekt tegensprak tegenheeft tegengesproken
wijspreken tegenspraken tegenhebben tegengesproken
julliespreken tegenspraken tegenhebben tegengesproken
zij, zespreken tegenspraken tegenhebben tegengesproken

Presens

Example presens sentences for Tegenspreken with some of the pronouns.

  • Ik spreek haar tegen over de beslissing.
  • Jij spreekt altijd tegen wat ik zeg.
  • Hij spreekt de bewering van zijn collega tegen.
  • Zij spreken de voorstellen van de regering tegen.
  • Wij spreken elkaar vaak tegen in discussies.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Tegenspreken with some of the pronouns.

  • Ik sprak haar tegen over de beslissing.
  • Jij sprak altijd tegen wat ik zei.
  • Hij sprak de bewering van zijn collega tegen.
  • Zij spraken de voorstellen van de regering tegen.
  • Wij spraken elkaar vaak tegen in discussies.

Perfectum

Example perfectum sentences for Tegenspreken with some of the pronouns.

  • Ik heb haar tegengesproken over de beslissing.
  • Jij hebt altijd tegengesproken wat ik zei.
  • Hij heeft de bewering van zijn collega tegengesproken.
  • Zij hebben de voorstellen van de regering tegengesproken.
  • Wij hebben elkaar vaak tegengesproken in discussies.