afblijven

Conjugations List of Afblijven.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikblijf afbleef afben afgebleven
jij, je, ublijft afbleef afbent afgebleven
hij, zij, hetblijft afbleef afis afgebleven
wijblijven afbleven afzijn afgebleven
jullieblijven afbleven afzijn afgebleven
zij, zeblijven afbleven afzijn afgebleven

Presens
Beta

Example presens sentences for Afblijven with some of the pronouns.

  • Ik blijf van de taart af.
  • Jij blijft altijd van mijn spullen af.
  • Hij blijft van de verboden zone af.
  • Wij blijven van de chocolade af.
  • Zij blijven van het gevaarlijke apparaat af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afblijven with some of the pronouns.

  • Ik bleef van de computer af.
  • Jij bleef altijd van mijn bezittingen af.
  • Hij bleef van de gevaarlijke plekken af.
  • Wij bleven van de snacks af.
  • Zij bleven van de giftige planten af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afblijven with some of the pronouns.

  • Ik ben van de snoepjes afgebleven.
  • Jij bent van de verleidingen afgebleven.
  • Hij is van de verboden vruchten afgebleven.
  • Wij zijn van de drankjes afgebleven.
  • Zij zijn van de verboden stoffen afgebleven.