staan
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sta | stond | heb gestaan |
jij, je, u | staat | stond | hebt gestaan |
hij, zij, het | staat | stond | heeft gestaan |
wij | staan | stonden | hebben gestaan |
jullie | staan | stonden | hebben gestaan |
zij, ze | staan | stonden | hebben gestaan |
PresensBeta
Example presens sentences for Staan with some of the pronouns.
- Ik sta op het station te wachten.
- Jij staat altijd vroeg op in de ochtend.
- Hij staat naast zijn vriendin in de rij.
- Zij staan samen op het podium te zingen.
- Wij staan stil bij het overlijden van onze geliefde.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Staan with some of the pronouns.
- Vroeger stond ik elke ochtend vroeg op om naar school te gaan.
- Toen ik binnenkwam, stonden zij al in de kamer te praten.
- Hij stond altijd aan de zijlijn en keek toe.
- Zij stonden samen op het plein te wachten op de bus.
- Wij stonden in de regen te wachten tot de deur openging.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Staan with some of the pronouns.
- Ik heb net op het podium gestaan voor een optreden.
- Jij bent al eerder in deze stad geweest en hebt voor het museum gestaan.
- Hij is gisteren naast zijn favoriete acteur in de film gestaan.
- Zij hebben allemaal voor hun examen gestaan en zijn geslaagd.
- Wij zijn op verschillende bergtoppen gestaan tijdens onze reis.