kippen

Conjugations List of Kippen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkipkipteheb gekipt
jij, je, ukiptkiptehebt gekipt
hij, zij, hetkiptkipteheeft gekipt
wijkippenkiptenhebben gekipt
julliekippenkiptenhebben gekipt
zij, zekippenkiptenhebben gekipt

Presens

Example presens sentences for Kippen with some of the pronouns.

  • Ik kip vandaag de eieren.
  • Jij kipt altijd de kippen in de ochtend.
  • Hij kipt graag de pluimen van de kippen.
  • Wij kippen gezamenlijk de kippenhokken.
  • Zij kippen elke dag verse eieren.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Kippen with some of the pronouns.

  • Vroeger kipte ik altijd de eieren.
  • Toen jij jong was, kipte je de kippen regelmatig.
  • Hij kipte vroeger graag de pluimen van de kippen.
  • In die tijd kipten wij samen de kippenhokken.
  • Zij kipten elke dag verse eieren in het verleden.

Perfectum

Example perfectum sentences for Kippen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren de kippen gekipt.
  • Jij hebt al vaak de eieren gekipt.
  • Hij heeft de pluimen van de kippen gekipt.
  • Wij hebben samen de kippenhokken gekipt.
  • Zij hebben veel verse eieren gekipt.