schijnen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schijn | scheen | heb geschenen |
jij, je, u | schijnt | scheen | hebt geschenen |
hij, zij, het | schijnt | scheen | heeft geschenen |
wij | schijnen | schenen | hebben geschenen |
jullie | schijnen | schenen | hebben geschenen |
zij, ze | schijnen | schenen | hebben geschenen |
Presens
Example presens sentences for Schijnen with some of the pronouns.
- De zon schijnt vandaag fel.
- Het lijkt alsof de maan schijnt door de wolken.
- Mijn vrienden schijnen te genieten van hun vakantie.
- De sterren schijnen helder aan de nachtelijke hemel.
- Het nieuwsbericht schijnt onjuiste informatie te bevatten.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Schijnen with some of the pronouns.
- Vroeger scheen de zon altijd tijdens onze uitstapjes.
- Toen ik naar buiten keek, scheen de maan door het raam.
- Mijn vrienden genoten altijd van hun vakanties in het verleden.
- De sterren schenen prachtig op die heldere nacht.
- Het nieuwsbericht scheen volgens de experts onjuiste informatie te bevatten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Schijnen with some of the pronouns.
- De zon heeft gisteren fel geschenen.
- Het leek alsof de maan door de wolken had geschenen.
- Mijn vrienden hebben echt van hun vakantie genoten.
- De sterren hebben de hele nacht helder geschenen.
- Het nieuwsbericht schijnt onjuiste informatie te hebben bevat.