grenzen

Conjugations List of Grenzen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgrensgrensdeheb gegrensd
jij, je, ugrenstgrensdehebt gegrensd
hij, zij, hetgrenstgrensdeheeft gegrensd
wijgrenzengrensdenhebben gegrensd
julliegrenzengrensdenhebben gegrensd
zij, zegrenzengrensdenhebben gegrensd

Presens
Beta

Example presens sentences for Grenzen with some of the pronouns.

  • Ik grens aan Duitsland.
  • Jij grenst aan België.
  • Hij of zij grenst aan Luxemburg.
  • Wij grenzen aan de Noordzee.
  • Zij grenzen aan Frankrijk.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Grenzen with some of the pronouns.

  • Ik grensde aan Duitsland.
  • Jij grensde aan België.
  • Hij of zij grensde aan Luxemburg.
  • Wij grensden aan de Noordzee.
  • Zij grensden aan Frankrijk.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Grenzen with some of the pronouns.

  • Ik heb aan Duitsland gegrensd.
  • Jij hebt aan België gegrensd.
  • Hij of zij heeft aan Luxemburg gegrensd.
  • Wij hebben aan de Noordzee gegrensd.
  • Zij hebben aan Frankrijk gegrensd.