misdragen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | misdraag | misdroeg | heb misdragen |
jij, je, u | misdraagt | misdroeg | hebt misdragen |
hij, zij, het | misdraagt | misdroeg | heeft misdragen |
wij | misdragen | misdroegen | hebben misdragen |
jullie | misdragen | misdroegen | hebben misdragen |
zij, ze | misdragen | misdroegen | hebben misdragen |
PresensBeta
Example presens sentences for Misdragen with some of the pronouns.
- Ik misdraag me soms tijdens feestjes.
- Jij misdraagt je altijd in de klas.
- Hij misdraagt zich nooit op het werk.
- Zij misdraagt zich regelmatig tegenover haar ouders.
- Wij misdragen ons zelden in het openbaar.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Misdragen with some of the pronouns.
- Ik misdroeg me vroeger vaak tijdens vakanties.
- Jij misdroeg je altijd in de supermarkt als kind.
- Hij misdroeg zich nooit tijdens belangrijke gebeurtenissen.
- Zij misdroeg zich regelmatig in het verleden.
- Wij misdroegen ons zelden toen we jong waren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Misdragen with some of the pronouns.
- Ik heb me misdragen tijdens het weekendje weg.
- Jij hebt je altijd misdragen op familiebijeenkomsten.
- Hij heeft zich nooit misdragen op school.
- Zij heeft zich regelmatig misdragen tijdens haar tienerjaren.
- Wij hebben ons zelden misdragen in het verleden.