verliezen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verlies | verloor | heb verloren |
jij, je, u | verliest | verloor | hebt verloren |
hij, zij, het | verliest | verloor | heeft verloren |
wij | verliezen | verloren | hebben verloren |
jullie | verliezen | verloren | hebben verloren |
zij, ze | verliezen | verloren | hebben verloren |
PresensBeta
Example presens sentences for Verliezen with some of the pronouns.
- Ik verlies altijd mijn sleutels.
- Jij verliest nooit een wedstrijd.
- Hij verliest zijn geduld snel.
- Wij verliezen vaak tijd door files.
- Zij verliezen hun bagage op de luchthaven.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verliezen with some of the pronouns.
- Ik verloor gisteren mijn telefoon.
- Jij verloor altijd bij kaartspellen.
- Hij verloor zijn zonnebril op vakantie.
- Wij verloren onze bagage tijdens de reis.
- Zij verloren de sleutels van de auto.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verliezen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn portemonnee verloren.
- Jij bent je petje kwijtgeraakt.
- Hij heeft het spel verloren.
- Wij hebben de wedstrijd verloren.
- Zij hebben hun baan verloren.