aansteken

Conjugations List of Aansteken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksteek aanstak aanheb aangestoken
jij, je, usteekt aanstak aanhebt aangestoken
hij, zij, hetsteekt aanstak aanheeft aangestoken
wijsteken aanstaken aanhebben aangestoken
julliesteken aanstaken aanhebben aangestoken
zij, zesteken aanstaken aanhebben aangestoken

Presens
Beta

Example presens sentences for Aansteken with some of the pronouns.

  • Hij steekt de kaars aan.
  • Ik steek de barbecue aan.
  • De kinderen steken het kampvuur aan.
  • Wij steken de open haard aan.
  • Jullie steken de lampen aan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aansteken with some of the pronouns.

  • Hij stak de kaars aan toen het donker werd.
  • Ik stak de barbecue aan voor het feestje.
  • De kinderen staken het kampvuur aan tijdens het kamperen.
  • Wij staken de open haard aan om het huis te verwarmen.
  • Jullie staken de lampen aan voordat de gasten arriveerden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aansteken with some of the pronouns.

  • Hij heeft de kaars aangestoken.
  • Ik heb de barbecue aangestoken.
  • De kinderen hebben het kampvuur aangestoken.
  • Wij hebben de open haard aangestoken.
  • Jullie hebben de lampen aangestoken.