beschamen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beschaam | beschaamde | heb beschaamd |
jij, je, u | beschaamt | beschaamde | hebt beschaamd |
hij, zij, het | beschaamt | beschaamde | heeft beschaamd |
wij | beschamen | beschaamden | hebben beschaamd |
jullie | beschamen | beschaamden | hebben beschaamd |
zij, ze | beschamen | beschaamden | hebben beschaamd |
PresensBeta
Example presens sentences for Beschamen with some of the pronouns.
- Hij beschamen haar met zijn grove opmerkingen.
- Ik beschamen je met mijn prestaties.
- Wij beschamen onze concurrenten met onze innovatieve producten.
- Jullie beschamen mij door zo weinig moeite te doen.
- De politicus probeert zijn tegenstanders te beschamen met sterke argumenten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Beschamen with some of the pronouns.
- Hij beschamde haar met zijn grove opmerkingen.
- Ik beschamde je met mijn prestaties.
- Wij beschamden onze concurrenten met onze innovatieve producten.
- Jullie beschamden mij door zo weinig moeite te doen.
- De politicus probeerde zijn tegenstanders te beschamen met sterke argumenten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beschamen with some of the pronouns.
- Hij heeft haar beschamen met zijn grove opmerkingen.
- Ik heb je beschamen met mijn prestaties.
- Wij hebben onze concurrenten beschamen met onze innovatieve producten.
- Jullie hebben mij beschamen door zo weinig moeite te doen.
- De politicus heeft geprobeerd zijn tegenstanders te beschamen met sterke argumenten.