losmaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak los | maakte los | heb losgemaakt |
jij, je, u | maakt los | maakte los | hebt losgemaakt |
hij, zij, het | maakt los | maakte los | heeft losgemaakt |
wij | maken los | maakten los | hebben losgemaakt |
jullie | maken los | maakten los | hebben losgemaakt |
zij, ze | maken los | maakten los | hebben losgemaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Losmaken with some of the pronouns.
- Ik maak de knoop los.
- Jij maakt de tas los.
- Hij maakt het raam los.
- Zij maken de hond los.
- Wij maken de kabels los.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Losmaken with some of the pronouns.
- Ik maakte de schroeven los.
- Jij maakte de gordijnen los.
- Hij maakte de riem los.
- Zij maakten de knopen los.
- Wij maakten de lading los.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Losmaken with some of the pronouns.
- Ik heb de deur losgemaakt.
- Jij hebt de sleutel losgemaakt.
- Hij heeft de ketting losgemaakt.
- Zij hebben de touwen losgemaakt.
- Wij hebben de remmen losgemaakt.