ontbieden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontbied | ontbood | heb ontboden |
jij, je, u | ontbiedt | ontbood | hebt ontboden |
hij, zij, het | ontbiedt | ontbood | heeft ontboden |
wij | ontbieden | ontboden | hebben ontboden |
jullie | ontbieden | ontboden | hebben ontboden |
zij, ze | ontbieden | ontboden | hebben ontboden |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontbieden with some of the pronouns.
- Ik ontbied mijn collega voor de vergadering.
- Jij ontbiedt de klant voor een afspraak.
- Hij ontbiedt de medewerkers bij hem op kantoor.
- Wij ontbieden de gasten voor het feest.
- Zij ontbieden de artiest voor een optreden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontbieden with some of the pronouns.
- Ik ontbood mijn collega regelmatig voor de vergadering.
- Jij ontbood de klant vaak voor een afspraak.
- Hij ontbood de medewerkers altijd bij hem op kantoor.
- Wij ontbood(en) de gasten vroeger voor het feest.
- Zij ontbood(en) de artiest soms voor een optreden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontbieden with some of the pronouns.
- Ik heb mijn collega voor de vergadering ontboden.
- Jij hebt de klant voor een afspraak ontboden.
- Hij heeft de medewerkers bij hem op kantoor ontboden.
- Wij hebben de gasten voor het feest ontboden.
- Zij hebben de artiest voor een optreden ontboden.