kneden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kneed | kneedde | heb gekneed |
jij, je, u | kneedt | kneedde | hebt gekneed |
hij, zij, het | kneedt | kneedde | heeft gekneed |
wij | kneden | kneedden | hebben gekneed |
jullie | kneden | kneedden | hebben gekneed |
zij, ze | kneden | kneedden | hebben gekneed |
PresensBeta
Example presens sentences for Kneden with some of the pronouns.
- Ik kneed het deeg voor de taart.
- Jij kneedt het brooddeeg perfect.
- Hij kneden de klei tot een prachtig beeld.
- Zij kneedt met veel plezier het pizzadeeg.
- We kneden samen het beslag voor de koekjes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kneden with some of the pronouns.
- Ik kneedde het deeg voor de taart.
- Jij kneedde het brooddeeg perfect.
- Hij kneedde de klei tot een prachtig beeld.
- Zij kneedde met veel plezier het pizzadeeg.
- We kneden samen het beslag voor de koekjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kneden with some of the pronouns.
- Ik heb het deeg gekneed voor de taart.
- Jij hebt het brooddeeg perfect gekneed.
- Hij heeft de klei tot een prachtig beeld gekneed.
- Zij heeft met veel plezier het pizzadeeg gekneed.
- We hebben samen het beslag voor de koekjes gekneed.