inzitten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zit in | zat in | heb ingezeten |
jij, je, u | zit in | zat in | hebt ingezeten |
hij, zij, het | zit in | zat in | heeft ingezeten |
wij | zitten in | zaten in | hebben ingezeten |
jullie | zitten in | zaten in | hebben ingezeten |
zij, ze | zitten in | zaten in | hebben ingezeten |
Presens
Example presens sentences for Inzitten with some of the pronouns.
- Ik zit nu in de trein naar Amsterdam.
- Jij zit altijd vooraan in de klas.
- Hij zit op het bankje in het park.
- Wij zitten samen in hetzelfde team.
- Zij zitten gezellig bij elkaar in het café.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Inzitten with some of the pronouns.
- Ik zat vroeger vaak in de tuin te lezen.
- Jij zat gisteren naast me in het theater.
- Hij zat achter zijn bureau te werken.
- Wij zaten samen op de bank televisie te kijken.
- Zij zaten urenlang in de auto te wachten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Inzitten with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren in de bioscoop gezeten.
- Jij bent al eerder in dat restaurant gezeten.
- Hij heeft vorige week op die stoel gezeten.
- Wij zijn een uur geleden in de vergadering gezeten.
- Zij hebben lang in de wachtkamer gezeten.