sporen

Conjugations List of Sporen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspoorspoordeheb gespoord
jij, je, uspoortspoordehebt gespoord
hij, zij, hetspoortspoordeheeft gespoord
wijsporenspoordenhebben gespoord
julliesporenspoordenhebben gespoord
zij, zesporenspoordenhebben gespoord

Presens
Beta

Example presens sentences for Sporen with some of the pronouns.

  • Ik spoor elke dag naar mijn werk.
  • Hij spoort graag in de natuur.
  • Wij sporen jullie aan om te blijven oefenen.
  • Jullie sporen ons aan om actie te ondernemen.
  • De treinen sporen op tijd.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Sporen with some of the pronouns.

  • Vroeger spoorden we altijd met de fiets naar school.
  • Toen ik jong was, spoorden we vaak in het bos.
  • Wij spoorden elke zomer naar het buitenland.
  • Jullie spoorden vroeger veel met de auto.
  • De treinen spoorden langzaam in die periode.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Sporen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren gespoord naar Amsterdam.
  • Hij is vorige week naar de bergen gespoord.
  • Wij hebben de hele dag gespoord.
  • Jullie zijn naar het strand gespoord.
  • De treinen zijn vandaag goed gespoord.