wennen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wen | wende | heb gewend |
jij, je, u | went | wende | hebt gewend |
hij, zij, het | went | wende | heeft gewend |
wij | wennen | wenden | hebben gewend |
jullie | wennen | wenden | hebben gewend |
zij, ze | wennen | wenden | hebben gewend |
PresensBeta
Example presens sentences for Wennen with some of the pronouns.
- Ik wen aan het nieuwe huis.
- Jij went snel aan veranderingen.
- Hij went langzaam aan de nieuwe baan.
- Zij wennen aan de Nederlandse cultuur.
- Wij wennen aan het vroege opstaan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wennen with some of the pronouns.
- Vroeger wende ik snel aan nieuwe situaties.
- Toen ik jong was, wende ik moeilijk aan veranderingen.
- Hij wende langzaam aan de nieuwe school.
- Zij wenden niet goed aan het koude klimaat.
- Elke zomer wende wij aan de hitte.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wennen with some of the pronouns.
- Ik ben gewend aan de nieuwe omgeving.
- Jij bent snel gewend aan nieuwe mensen.
- Hij is langzaam gewend geraakt aan het drukke leven.
- Zij zijn gewend aan het werken in teamverband.
- Wij zijn gewend aan de strenge winters hier.