opvangen

Conjugations List of Opvangen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvang opving opheb opgevangen
jij, je, uvangt opving ophebt opgevangen
hij, zij, hetvangt opving opheeft opgevangen
wijvangen opvingen ophebben opgevangen
jullievangen opvingen ophebben opgevangen
zij, zevangen opvingen ophebben opgevangen

Presens
Beta

Example presens sentences for Opvangen with some of the pronouns.

  • Ik vang de bal op tijdens het spel.
  • Jij vangt de vis op in het net.
  • Hij vangt de woorden op en begrijpt ze.
  • Zij vangen de vlinders op met een netje.
  • We vangen de regen op in emmers.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opvangen with some of the pronouns.

  • Ik ving de bal op terwijl ik rende.
  • Jij ving de vis op voordat hij wegzwom.
  • Hij ving de woorden op, maar begreep ze niet direct.
  • Zij vingen de vlinders op met een kleurrijk netje.
  • We vingen de regen op met paraplu's en bakken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opvangen with some of the pronouns.

  • Ik heb de bal opgevangen toen hij werd gegooid.
  • Jij hebt de vis opgevangen voordat hij kon ontsnappen.
  • Hij heeft de woorden opgevangen en begrepen.
  • Zij hebben de vlinders opgevangen voor hun verzameling.
  • We hebben de regen opgevangen om water te besparen.