aaien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | aai | aaide | heb geaaid |
jij, je, u | aait | aaide | hebt geaaid |
hij, zij, het | aait | aaide | heeft geaaid |
wij | aaien | aaiden | hebben geaaid |
jullie | aaien | aaiden | hebben geaaid |
zij, ze | aaien | aaiden | hebben geaaid |
PresensBeta
Example presens sentences for Aaien with some of the pronouns.
- Ik aai de kat over haar zachte vacht.
- Jij aait de hond altijd als je hem ziet.
- Hij aait zijn babybroertje liefdevol over zijn hoofd.
- Zij aait graag haar konijn tijdens het tv-kijken.
- Wij aaien de paarden in de manege.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aaien with some of the pronouns.
- Vroeger aaide ik de kat over haar zachte vacht.
- Je aaidest de hond altijd als je hem zag.
- Hij aaide zijn babybroertje liefdevol over zijn hoofd.
- Zij aaide graag haar konijn tijdens het tv-kijken.
- Wij aaidden de paarden in de manege.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aaien with some of the pronouns.
- Ik heb de kat over haar zachte vacht geaaid.
- Jij hebt de hond altijd geaaid als je hem zag.
- Hij heeft zijn babybroertje liefdevol over zijn hoofd geaaid.
- Zij heeft graag haar konijn geaaid tijdens het tv-kijken.
- Wij hebben de paarden in de manege geaaid.