dichtgaan
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ga dicht | ging dicht | ben dichtgegaan |
jij, je, u | gaat dicht | ging dicht | bent dichtgegaan |
hij, zij, het | gaat dicht | ging dicht | is dichtgegaan |
wij | gaan dicht | gingen dicht | zijn dichtgegaan |
jullie | gaan dicht | gingen dicht | zijn dichtgegaan |
zij, ze | gaan dicht | gingen dicht | zijn dichtgegaan |
PresensBeta
Example presens sentences for Dichtgaan with some of the pronouns.
- Ik ga dicht bij de winkel.
- Jij gaat dicht bij de deur.
- Hij/Zij/Het gaat dicht naast me zitten.
- Wij gaan dichtbij elkaar staan.
- Jullie gaan dicht langs de rivier wandelen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dichtgaan with some of the pronouns.
- Ik ging dicht voor het raam staan.
- Jij ging dichtbij de ingang zitten.
- Hij/Zij/Het ging dicht langs de muur lopen.
- Wij gingen dichtbij de speeltuin spelen.
- Jullie gingen dicht tegenover elkaar staan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dichtgaan with some of the pronouns.
- Ik ben dichtgegaan naar het feest.
- Jij bent dichtgegaan bij de bioscoop.
- Hij/Zij/Het is dichtgegaan tijdens de les.
- Wij zijn dichtgegaan naar het strand.
- Jullie zijn dichtgegaan naar de top van de berg.