stampen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stamp | stampte | heb gestampt |
jij, je, u | stampt | stampte | hebt gestampt |
hij, zij, het | stampt | stampte | heeft gestampt |
wij | stampen | stampten | hebben gestampt |
jullie | stampen | stampten | hebben gestampt |
zij, ze | stampen | stampten | hebben gestampt |
PresensBeta
Example presens sentences for Stampen with some of the pronouns.
- Ik stamp de druiven om wijn te maken.
- Jij stampt op de grond uit frustratie.
- Hij/Zij/Het stampt de deur dicht.
- Wij stampen de sneeuw van onze schoenen in de hal.
- Zij stampen de aardappelen voor het avondeten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Stampen with some of the pronouns.
- Ik stampte vroeger altijd op de grond als ik boos was.
- Jij stampte gisteren de deur dicht toen je wegging.
- Hij/Zij/Het stampte de druiven tot moes.
- Wij stampten de poedersuiker door het beslag.
- Zij stampten de kruiden fijn met een vijzel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Stampen with some of the pronouns.
- Ik heb de druiven gestampt om wijn te maken.
- Jij hebt op de grond gestampt uit frustratie.
- Hij/Zij/Het heeft de deur dichtgestampt.
- Wij hebben de sneeuw van onze schoenen gestampt in de hal.
- Zij hebben de aardappelen gestampt voor het avondeten.