grijpen

Conjugations List of Grijpen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgrijpgreepheb gegrepen
jij, je, ugrijptgreephebt gegrepen
hij, zij, hetgrijptgreepheeft gegrepen
wijgrijpengrepenhebben gegrepen
julliegrijpengrepenhebben gegrepen
zij, zegrijpengrepenhebben gegrepen

Presens

Example presens sentences for Grijpen with some of the pronouns.

  • Ik grijp de pen en schrijf een brief.
  • Hij grijpt de kans om naar het buitenland te reizen.
  • Wij grijpen de gelegenheid aan om een feestje te organiseren.
  • Jullie grijpen altijd de beste deals tijdens de uitverkoop.
  • De kinderen grijpen snel naar het snoepgoed.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Grijpen with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, greep ik altijd naar mijn moeders hand als we overstaken.
  • Vroeger greep hij elke kans om te reizen.
  • Wij grepen altijd naar de fiets wanneer we naar school gingen.
  • Jullie grepen de gelegenheid niet aan om een nieuwe taal te leren.
  • Als kind greep ik vaak naar boeken om te lezen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Grijpen with some of the pronouns.

  • Ik heb de sleutels gegrepen voordat ik de deur uitging.
  • Hij heeft de bal gegrepen en een doelpunt gescoord.
  • Wij hebben de mogelijkheid gegrepen om ons huis te verbouwen.
  • Jullie hebben de juiste beslissing gegrepen in die situatie.
  • De politie heeft de dief binnen enkele minuten gegrepen.