dienen

Conjugations List of Dienen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdiendiendeheb gediend
jij, je, udientdiendehebt gediend
hij, zij, hetdientdiendeheeft gediend
wijdienendiendenhebben gediend
julliedienendiendenhebben gediend
zij, zedienendiendenhebben gediend

Presens

Example presens sentences for Dienen with some of the pronouns.

  • Ik dien mijn land met trots.
  • Jij dient je ouders te respecteren.
  • Hij/zij/het dient zijn/haar gemeenschap vrijwillig.
  • Wij dienen de klant altijd vriendelijk te behandelen.
  • Jullie dienen je aan de regels te houden.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Dienen with some of the pronouns.

  • Vroeger diende ik als vrijwilliger in het ziekenhuis.
  • Toen jij klein was, diende je als tolk voor je ouders.
  • Hij/zij/het diende vroeger als politieagent.
  • In die tijd dienden wij op de boerderij van onze grootouders.
  • Jullie dienden vaak als gids voor toeristen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Dienen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn plicht vervuld en ben nu klaar.
  • Jij hebt jouw verantwoordelijkheden goed gediend.
  • Hij/zij/het heeft veel voor deze organisatie betekend.
  • Wij hebben onze gasten uitstekend bediend.
  • Jullie hebben jullie doelstellingen succesvol gediend.