kaften

Conjugations List of Kaften.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkaftkaftteheb gekaft
jij, je, ukaftkafttehebt gekaft
hij, zij, hetkaftkaftteheeft gekaft
wijkaftenkafttenhebben gekaft
julliekaftenkafttenhebben gekaft
zij, zekaftenkafttenhebben gekaft

Presens
Beta

Example presens sentences for Kaften with some of the pronouns.

  • Ik kaft mijn boeken voor het nieuwe schooljaar.
  • Jij kaft altijd je schriften met zorg.
  • Hij of zij kaft haar agenda met een kleurrijke hoes.
  • Wij kaften gezamenlijk onze notitieboeken.
  • Jullie kaften de boeken snel en efficiĆ«nt.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kaften with some of the pronouns.

  • Vroeger kaften we onze boeken zelf met behulp van papier en plakband.
  • Toen ik jong was, kafte ik altijd mijn schriften met plezier.
  • Hij of zij kaftte vroeger haar agenda niet zo netjes.
  • In die tijd kaften we onze notitieboeken altijd samen.
  • Vroeger kaften jullie de boeken op de ouderwetse manier.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kaften with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn boeken gekaft voordat het schooljaar begon.
  • Jij hebt altijd je schriften goed gekaft.
  • Hij of zij heeft haar agenda prachtig gekaft.
  • Wij hebben gezamenlijk onze notitieboeken netjes gekaft.
  • Jullie hebben de boeken keurig gekaft.