bouwen

Conjugations List of Bouwen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbouwbouwdeheb gebouwd
jij, je, ubouwtbouwdehebt gebouwd
hij, zij, hetbouwtbouwdeheeft gebouwd
wijbouwenbouwdenhebben gebouwd
julliebouwenbouwdenhebben gebouwd
zij, zebouwenbouwdenhebben gebouwd

Presens
Beta

Example presens sentences for Bouwen with some of the pronouns.

  • Ik bouw een nieuw huis.
  • Jij bouwt een brug over de rivier.
  • Hij bouwt een wolkenkrabber in de stad.
  • Wij bouwen een speeltuin voor de kinderen.
  • Zij bouwen een schoolgebouw.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bouwen with some of the pronouns.

  • Ik bouwde vroeger vaak zandkastelen op het strand.
  • Jij bouwde altijd hutten in het bos.
  • Hij bouwde langzaam aan zijn carrière.
  • Wij bouwden samen aan ons droomhuis.
  • Zij bouwden schuilplaatsen tijdens de oorlog.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bouwen with some of the pronouns.

  • Ik heb een huis gebouwd.
  • Jij hebt een brug over de rivier gebouwd.
  • Hij heeft een wolkenkrabber in de stad gebouwd.
  • Wij hebben een speeltuin voor de kinderen gebouwd.
  • Zij hebben een schoolgebouw gebouwd.