wegen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | weeg | woog | heb gewogen |
jij, je, u | weegt | woog | hebt gewogen |
hij, zij, het | weegt | woog | heeft gewogen |
wij | wegen | wogen | hebben gewogen |
jullie | wegen | wogen | hebben gewogen |
zij, ze | wegen | wogen | hebben gewogen |
PresensBeta
Example presens sentences for Wegen with some of the pronouns.
- Ik weeg mijn bagage voordat ik op reis ga.
- Hij weegt de ingrediënten voor het recept af.
- Jullie wegen de appels in de fruitschaal.
- De dokter weegt regelmatig zijn patiënten.
- Wij wegen de opties voordat we een beslissing nemen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wegen with some of the pronouns.
- Ik woog mijn bagage voordat ik op reis ging.
- Hij woog de ingrediënten voor het recept af.
- Jullie wogen de appels in de fruitschaal.
- De dokter woog regelmatig zijn patiënten.
- Wij wogen de opties voordat we een beslissing namen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wegen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn bagage gewogen voordat ik op reis ging.
- Hij heeft de ingrediënten voor het recept afgewogen.
- Jullie hebben de appels in de fruitschaal gewogen.
- De dokter heeft regelmatig zijn patiënten gewogen.
- Wij hebben de opties gewogen voordat we een beslissing namen.