afwassen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | was af | waste af | heb afgewassen |
jij, je, u | wast af | waste af | hebt afgewassen |
hij, zij, het | wast af | waste af | heeft afgewassen |
wij | wassen af | wasten af | hebben afgewassen |
jullie | wassen af | wasten af | hebben afgewassen |
zij, ze | wassen af | wasten af | hebben afgewassen |
PresensBeta
Example presens sentences for Afwassen with some of the pronouns.
- Ik was de afwas af.
- Jij wast de afwas af.
- Hij/zij wast de afwas af.
- Wij wassen de afwas af.
- Zij wassen de afwas af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afwassen with some of the pronouns.
- Ik waste de afwas af.
- Jij waste de afwas af.
- Hij/zij waste de afwas af.
- Wij wasten de afwas af.
- Zij wasten de afwas af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afwassen with some of the pronouns.
- Ik heb de afwas afgewassen.
- Jij hebt de afwas afgewassen.
- Hij/zij heeft de afwas afgewassen.
- Wij hebben de afwas afgewassen.
- Zij hebben de afwas afgewassen.